Lege portemonnee ondanks al die economische groei
Vanochtend maakte het Centraal Planbureau (CPB) een groeiverwachting voor de Nederlandse economie van maar liefst 3,3 procent bekend. Tegelijk publiceerde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de ‘Sterkste banengroei sinds 2008.’ En ‘Uitzonderlijke hoge BBP-groei in tweede kwartaal 2017’.
Je zou verwachten dat heel Nederland nu zingend over straat gaat.
Maar al die prachtige cijfers kunnen niet verhullen dat het in de portemonnee van de gemiddelde Nederlander vaak helemaal geen halleluha is. Wie het bericht van het CBS leest vindt daarvan ook het bewijs. Zo vond verreweg het grootste deel van de banengroei plaats in uitzendbanen, die nemen bijna de helft van de toename voor hun rekening.
Helemaal ‘fijn’ wordt het als het CBS schrijft, citaat:
Werknemers en zelfstandigen werkten in het tweede kwartaal in totaal 3,3 miljard uur. Dat is, gecorrigeerd voor seizoensinvloeden, 0,4 procent meer dan een kwartaal eerder. Per baan wordt gemiddeld 25 uur per week gewerkt. Omdat een substantiële groep meer dan één baan heeft, zijn werkenden gemiddeld 28 uur per week aan het werk, na aftrek van vakantie en ziekte.
U leest het goed: heel veel mensen komen met één baan niet uit, ze hebben er twee of meer. En hun aantal groeit.
Daarnaast – en dat krijgt nauwelijks aandacht – is er de definitie-inflatie van het begrip ‘baan’. Sinds een paar jaar hanteert het CBS de Europese definitie van ‘baan’ en dat is een niet serieus te nemen criterium. Formeel heet dat ‘deelname aan de beroepsbevolking, dan heb je een baan. Tot en met 2014 hanteerde het CBS daarvoor de nationale definitie die neerkomt op een baan van tenminste 12 uur. Maar daarna werd dat de internationale definitie dan is een baan er al een als die één uur werk inhoudt. Citaat uit de Kamerbrief van 1 juli 2014.
Doordat de afbakening van de beroepsbevolking in de nationale en internationale definitie verschilt, verschilt ook het aantal werkzame en werkloze personen op basis van beide definities. Het aantal werkzame personen is volgens de internationale definitie aanzienlijk groter dan op basis van de nationale definitie (gemiddeld 956.000 personen per jaar meer over de periode 2003-2013). Dat komt vooral door de lagere urengrens, waardoor ook mensen die minder dan 12 uur per week werken (zoals jongeren met een bijbaan) meetellen. De omvang van de werkloze beroepsbevolking is groter in de nationale definitie (gemiddeld 43.000 personen per jaar meer over de periode 2003-2013). Dit is mede het gevolg van het feit dat personen met een baan van minder dan 12 uur per week die op zoek zijn naar een baan van méér dan 12 uur per week volgens de nationale definitie als werkloos worden gezien, terwijl zij volgens de internationale definitie werkzaam zijn.
Die enorme banengroei van de afgelopen jaren valt dus nogal tegen, net als de afname van de werkloosheid. Het is een ongekend politiek balletje-balletje.
Het verklaart ook waarom – bij een ogenschijnlijk al maar krappere arbeidsmarkt – de stijging van de lonen sterk achterblijft. Normaal stijgen de lonen als werkgevers veel vacatures hebben terwijl het aantal beschikbare personen afneemt. Dat gebeurt in Nederland nauwelijks. Want er zijn wel veel banen. Maar die stellen in afnemende mate iets voor. Er is heel veel groei. Maar die bereikt de portemonnee van van de werknemers niet.