De onverkwikkelijke rol van blanke vrouwen bij rassendiscriminatie in de vorige eeuw
Tot in 2012 droeg de bibliotheek van de rechtenfaculteit van de universiteit van Mississippi de naam van Cornelia Dabney Tucker. Die naam zal u niet zoveel zeggen maar nog tot haar dood in 1970 was ze actief als voorvechter van rassensegregatie. In 1954 besloot het Hooggerechtshof dat er een einde moest komen aan de rassenscheiding op publieke scholen. Senator James Eastland vocht die beslissing aan en riep de hulp van Tucker in die de oppositie in de zuidelijke staten regelde. Ze organiseerde demonstraties buiten het gerechtsgebouw, schreef brieven aan tientallen organisaties en haalde er zelfs de ‘alarming march of communism‘ bij. En ze werd gesteund door heel veel blanke vrouwen die hun kinderen niet wilden ‘blootstellen aan de risico’s van gemengde scholen’.
De rol van blanke vrouwen in de rassenproblematiek blijft doorgaans onderbelicht. We lezen over de Ku Klux Clan en de mannen die ervan deel uitmaakten. We kennen foute politici zoals gouverneur George Wallace van Alabama, notabene een Democraat. De gezichten zijn zonder uitzondering die van een man.
In het Congress – Senaat en Huis van Afgevaardigden – voerden de mannen het woord terwijl in de praktijk veel vrouwen zoals Cornelia Dabney Tucker het ‘veldwerk’ deden: in scholen, speeltuinen, kantines, bedrijven.
Uiteraard was er ook een tegenbeweging, van vrouwen: In 1955 en 1956 organiseerden vrouwen als Jo Ann Robinson en Georgia Gilmore busboycots in Alabama. Zij waren verbonden aan de Montgomery Improvement Association waarvan Martin Luther King het gezicht was. De mannen kregen de eer, veel veldwerk werd juist gedaan door vrouwen. Daar is – al weer heel lang geleden – een boek over verschenen ‘Invisible Southern Black Women Leaders in the Civil Rights Movement: The Triple Constraints of Gender, Race, and Class.’