In je dochter zie je jezelf
“Je wordt niet als vrouw geboren, je wordt vrouw gemaakt.” Wie kent ze niet, deze beroemde woorden van de Franse filosofe Simone de Beauvoir. Het is dit jaar 70 jaar geleden dat het boek De Tweede Sekse uitkwam. Opzij discussieert in een reeks rondetafelgesprekken met prominente Nederlandse vrouwen over de impact van het boek. Met deze week een gesprek over het gezin in het Eye filmmuseum in Amsterdam.
Het interview is al bijna afgerond als het gesprek toch nog een scherp randje krijgt wanneer het gaat over vrouwelijkheid. Actrice Nazmiye Oral noemt het “de universele ruwe materie waaruit alles geschapen kan worden”, journalist Elma Drayer heeft daar “helemaal niets mee”. Actrice en schrijfster Gerda Havertong hoort geamuseerd toe.
Laten we beginnen met een makkelijke vraag. Uit wat voor gezin komen jullie zelf? Nazmiye, je zei in een eerder interview: “Mijn moeder heeft pech met een dochter als ik”. Wat bedoelde je daarmee?
Nazmiye: “Achteraf gezien denk ik niet dat mijn moeder pech had met een dochter als ik.We stonden vroeger elkaar bijna naar het leven, maar hebben daar letterlijk werk van weten te maken in onze voorstelling Niet meer zonder jou. Het punt was dat zij mij wilde kneden, ik moest mijn mond houden, trouwen, kinderen krijgen, gelovig zijn, de perfecte vrouw met een mond zonder tong, zoals we in het Turks zeggen. Lang wilde ik dat zelf ook overigens. Mijn ouders hadden op een geven moment besloten dat ik zou trouwen met een jongen die ik vaag kende.
Ik wilde eigenlijk helemaal niet trouwen maar dacht, het is nu eenmaal zo, misschien kan ik nog verliefd worden op hem. En toen ik hem zag dacht ik, misschien kunnen we beste vrienden worden. Het liefst wilde ik niemand pijn doen, maar de realiteit was dat er iets in mij opstond dat vroeg: ga ik mijn leven geven aan een ander of ga ik mijn leven geven aan mezelf?”
Gerda: “Was dit in Nederland?”
Nazmiye: “Ja, in Hengelo. Als ik nu naar mijn kinderen kijk, mijn jongste is even oud als ik toen, dan was ik destijds echt een soort zombie.”
Elma: “Mijn moeder heeft zo’n leven geleid, zoals Nazmiye beschrijft. Zij groeide op in een domineesgezin met zes broers, die vanzelfsprekend naar het gymnasium mochten. Voor mijn moeder, een buitengewoon slimme vrouw, was de ulo goed genoeg. Zij heeft zich haar hele leven verzet tegen die onwrikbare route, maar kreeg al snel drie kinderen. Toen nog een nakomertje, dat was ik, en toen nog eens een nakomertje: een drieling. Toen ik kleuter was, had ze graag de gemeentepolitiek in willen gaan, maar met die zeven kinderen kon ze dat wel vergeten. Dat heeft ze haar hele leven meegedragen en oneerlijk gevonden. Hierin groeide ik op. Het zorgde ervoor dat ik heel goed heb beseft dat het nog maar een generatie geleden was hoe vast je levenspad al lag omdat je toevallig een vrouw bent, zoals Simone de Beauvoir geweldig omschreef. De generatie van mijn moeder mocht nog nauwelijks haar vleugels uitslaan. Als ik nu kijk naar mijn generatiegenoten, die alle mogelijkheden van de wereld hebben, alles kunnen worden wat ze willen en desondanks een beetje thuis gaan zitten, dan denk ik toch nog even aan mijn moeder, die gedwongen thuiszat en graag een ander leven had willen leiden. Ze kon ontzettend foeteren op haar broers: omdat zij een zeker geslachtsdeel hadden, dachten ze dat ze heel wat voorstelden. Ze was behoorlijk feministisch, zou ik zeggen, niet actief, maar met in haar achterhoofd de gedachte, in mijn jeugd ging er iets fout en ik wil niet dat mijn dochters datzelfde overkomt.”
Gerda: “Ik kom uit een gezin van vijf kinderen, waarvan ik de oudste ben. Ook de gezinnen van mijn vader en moeder waren groot: toen mijn grootmoeder met haar vierde man aan kwam zetten, verbood onze vader ons hem óók nog eens opa te noemen.Ons gezin als zodanig was sterk en hecht. Mijn moeder heeft, denk ik, Elma noemt het bitterheid, ook spijt gehad dat het niet gelukt is te gaan studeren. Ze wilde heel graag verloskundige worden, vroedvrouw zeggen wij in Suriname. Ze heeft ook een aantal kindertjes ter wereld geholpen, maar ze wilde graag met dat diploma wapperen. Mijn ouders woonden beiden op een plantage, en de opleidingsmogelijkheden waren er niet ideaal. Dus mijn oma, mijn wilde oma, had tegen haar dochter gezegd, jij gaat naar de stad, naar school. Oma wilde hebben dat alle kinderen leerden, zich ontwikkelden en dat kon niet op de plantage.”
Elma: “En ze maakte daarin geen onderscheid tussen jongens en meisjes?”
Gerda: “Nee, maar ze had ook niet zoveel jongens. Als je nu maar die lagere school afmaakt, dan kun je ten minste je naam schrijven, ik hoor het mijn grootmoeder nog zeggen. Mijn vader heeft zich uiteindelijk opgewerkt tot kapitein op de binnenvaart, via de LOI. Wij kinderen krijgen meteen een lesje wat die uitdrukking betekende: leer zodat je verstand krijgt.”
Nazmiye: “Bijzonder. Bij Elma thuis was studeren iets vanzelfsprekends omdat haar moeder alle kansen had gemist, bij Gerda was het een raam naar de wereld, om te groeien en meer verstand te krijgen en mijn moeder was juist behoudend. Niet vanwege haar culturele achtergrond, zoals je zou verwachten, maar door haar migrant-zijn. Haar grote motivatie was het voorkomen van verlies. Dankzij mijn vader kon ik uiteindelijk studeren.”
Gerda: “Welk verlies?”
Nazmiye: “Het verlies van mij. Ze was bang dat ik mijn vleugels ging uitslaan en niet meer terug zou komen, ze wilde dat ik bij haar was en zou blijven. Haar visie is gekleurd door traditie, zeker, maar het was tegelijkertijd ook zo dat mijn moeder de eerste was van de groep vrouwen om haar heen die ging werken om geld te verdienen. Hoezo moet ik thuisblijven?, vroeg ze mijn vader en haalde hem over dat zij ook mocht werken. Daar werd eerst in de familie flink over geroddeld. Mijn ooms zeiden tegen mijn vader, hoezo moet jouw vrouw werken? Maar toen ging er een jaar voorbij en zagen de ooms dat mijn vader en moeder een klein stukje land kochten in Turkije met een olijfboomgaard, en gingen hun ogen open. En het jaar erop werkten mijn moeders schoonzussen ook.”
Dit is een fragment van een interview, geschreven door Irene Schoenmacker. Beeld is door Paul Tolenaar. Het volledige stuk staat in het oktober/november 2019 nummer van OPZIJ.