Geen Gewone Indische meisjes.
Vrouwen in de Indische letteren
Petra Boudewijn is universitair docent Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Leiden. Dit artikel is gebaseerd op haar boek, Warm bloed (2016), waarin zij de literaire representatie van Indische Nederlanders onderzocht, en op lezingen die zij hield voor Indische Letteren.
Ik geloof, dat in geen land zoveel lief wordt gehad als in Indië. Het is zeker door de warmte…” verzucht Eva uit De stille kracht (1900) van Louis Couperus, nadat zij een liefdesverklaring heeft ontvangen van een getrouwde man. In de koloniale literatuur over Nederlands-Indië wordt heel wat liefgehad, soms binnen het huwelijk maar vaker nog daarbuiten. Wij lezen er dan ook over allerlei soorten relaties: van het concubinaat tot het laten overkomen van een bruid uit het moederland. De Indische romans van Carry van Bruggen gaan bijvoorbeeld over een njai (inheemse concubine) die plaats moet maken voor een witte echtgenote, maar die is bereid over lijken te gaan om haar man te behouden; en over de hoge verwachtingen van een man die ‘met de handschoen’ (bij volmacht) trouwt en zijn kersverse Hollandse echtgenote in Indië van de boot komt halen. Hij meent haar in het mooiste meisje aan boord te herkennen, maar de teleurstelling is groot als zijn vrouw de minder knappe, volslanke vriendin blijkt te zijn.